zondag 1 september 2013

16 Wiederholung 13-15





Opdracht 1
In deze les herhalen we wat we in de vorige lessen geleerd hebben.
Ga naar deze site en maak de oefeningen 1 tot en met 5.


Opdracht 2
Schrijf de onderstaande zinnen minstens twee keer op een blaadje.


a. Fragen und Antworten

Ist es weit weg oder in der Nähe von Melbourne?
Sehr weit weg!

Welche Farbe hat dein Haustier?
Mein Haustier ist schwarz.

Wann kommt dein bester Freund?
Er kommt heute.

Wie heißt dein bester Freund?
Er heißt Martin

Wen besuchst du?
Ich besuche meinen Vater.

Welches Haustier hast du?
Ich habe eine Katze. 


Ist es weit weg oder in der Nähe von Melbourne?
Sehr weit weg!

Welche Farbe hat dein Haustier?
Mein Haustier ist schwarz.

Wann kommt dein bester Freund?
Er kommt heute.

Wie heißt dein bester Freund?
Er heißt Martin

Wen besuchst du?
Ich besuche meinen Vater.

Welches Haustier hast du?
Ich habe eine Katze. 

15 Haustiere


Heb jij een huisdier? Hoe ziet het er uit?



Opdracht 1
Ga naar deze site en maak de oefeningen 1 tot en met 5. Ga door tot je alles zonder fouten doet.

Opdracht 2 Maak een filmpje van je zelf waarin je onderstaande woorden en zinnen uitspreekt: Let op: Dit filmpje moet je goed bewaren tot het einde van het schooljaar. Sla het dus niet alleen op op je harde schijf maar ook op een USB-stick of in de Cloud (Dropbox, bijvoorbeeld).

a. Hast du ein Haustier?

Hast du ein Haustier?
Ja.

Was für ein Haustier hast du?

Ich habe eine Katze.
Ich habe eine Schildkröte.
Ich habe einen Vogel.
Ich habe einen Fisch.
Ich habe einen Hund.
Ich habe ein Meerschweinchen. 

b. Groß oder klein?

Wie sieht dein Hund aus?
Mein Hund ist klein und braun.
Mein Hund ist groß und braun.

Wie sieht deine Katze aus?
Meine Katze ist klein und schwarz.
Meine Katze ist groß und schwarz.

Wie sieht dein Frosch aus?
Mein Frosch ist klein und grün.
Mein Frosch ist groß und grün.

Wie sieht deine Schildkröte aus?
Meine Schildkröte ist klein and grün.
Meine Schildkröte ist groß und grün.

Wie sieht dein Vogel aus?
Mein Vogel ist klein und blau.
Mein Vogel ist groß und blau. 


c. Wie sieht dein Haustier aus?

Wie sieht dein Haustier aus?

Mein Vogel ist blau.
Mein Vogel ist klein.
Mein Vogel hat Federn.

Mein Fisch ist gelb.
Mein Fisch ist klein.
Mein Fisch hat Schuppen.

Mein Hund ist braun.
Mein Hund ist groß.
Mein Hund hat Fell.

Meine Schildkröte ist grün.
Meine Schildkröte ist klein.
Meine Schildkröte hat einen Panzer.

Meine Katze ist schwarz.
Meine Katze ist klein.
Meine Katze hat Fell.

Mein Meerschweinchen ist braun.
Mein Meerschweinchen ist klein.
Mein Meerschweinchen hat Fell. 


Opdracht 3 Om goed te leren hoe je de woorden schrijft, kun je ze het best een paar keer opschrijven op een blaadje. Doe dit minstens twee keer met oefening 2b en 2c. Dit blaadje hoef je niet te bewaren.

14 Beste Freunde


Je beste vriend of vriendin komt op bezoek!




Opdracht 1
Ga naar deze site en maak de oefeningen 1 tot en met 5. Ga door tot je alles zonder fouten doet.

Opdracht 2 Maak een filmpje van je zelf waarin je onderstaande woorden en zinnen uitspreekt: Let op: Dit filmpje moet je goed bewaren tot het einde van het schooljaar. Sla het dus niet alleen op op je harde schijf maar ook op een USB-stick of in de Cloud (Dropbox, bijvoorbeeld).


a. Mein bester Freund heißt ...

Wie heißt dein bester Freund?
Mein bester Freund heißt Martin.

Wie heißt deine beste Freundin?
Meine beste Freundin heißt Petra. 

b. Heute

Wann kommt deine beste Freundin?
Wann kommt dein bester Freund?

Sie kommt später.
Er kommt morgen.
Sie kommt heute.
Er kommt heute Abend. 

c. Wann ...?

Wann kommt deine beste Freundin?
Meine beste Freundin kommt später.

Wann kommt dein bester Freund?
Mein bester Freund kommt morgen.

Wann kommt deine beste Freundin?
Sie kommt heute.

Wann kommt dein bester Freund?
Er kommt heute Abend. 

Opdracht 3 Om goed te leren hoe je de woorden schrijft, kun je ze het best een paar keer opschrijven op een blaadje. Doe dit minstens twee keer met oefening 2b en 2c. Dit blaadje hoef je niet te bewaren.

13 Familie, nah und fern

Je gaat op bezoek bij familie of vrienden. Maar: is dat ver weg of dichtbij?



Opdracht 1
Ga naar deze site en maak de oefeningen 1 tot en met 5. Ga door tot je alles zonder fouten doet.

Opdracht 2 Maak een filmpje van je zelf waarin je onderstaande woorden en zinnen uitspreekt: Let op: Dit filmpje moet je goed bewaren tot het einde van het schooljaar. Sla het dus niet alleen op op je harde schijf maar ook op een USB-stick of in de Cloud (Dropbox, bijvoorbeeld).



a. Wen besuchst du?

Wen besuchst du?
Ich besuche.......
meine Oma
meinen Opa
meine Tante
meinen Onkel
meine Cousine
meinen Cousin 



b. Was machst du heute?

Hallo Jessica!
Hallo Martin!
Wie geht's dir?
Gut, danke.
Was machst du heute?
Ich besuche meine Cousine.
Wo wohnt deine Cousine?
Sie wohnt in Heinsberg.
Ist das in der Nähe oder weit weg?
Das ist in der Nähe.
Tschüss!
Tschüss! 


c. In der Nähe oder weit weg?

Wo wohnst du?
Ich wohne in Berlin.
Ist das in der Nähe von Melbourne oder weit weg?
Das ist weit weg.
Wo wohnen sie?
Klaus wohnt in Köln, Jürgen wohnt in München 
und Barbara wohnt in Hamburg 



d. Wo wohnt sie? Wo wohnt er?

-Wo wohnt Teresa?
Sie wohnt in Berlin.
-Wo wohnt David?
Er wohnt in Hamburg.
-Wo wohnt Petra?
Sie wohnt in Dortmund.
-Wo wohnt Jessica?
Sie wohnt in Heinsberg.
-Wo wohnt Klaus?
Er wohnt in Karken.
-Wo wohnt Martin?
Er wohnt in Hannover.
-Wo wohnt Barbara?
Sie wohnt in Leipzig.
-Wo wohnt Ruben?
Er wohnt in München. 


Opdracht 3 Om goed te leren hoe je de woorden schrijft, kun je ze het best een paar keer opschrijven op een blaadje. Doe dit minstens twee keer met oefening 2b en 2c. Dit blaadje hoef je niet te bewaren.

woensdag 14 augustus 2013

Du musst zum Arzt!



Je hoort een korte dialoog. Beantwoord de vragen die je hieronder ziet staan in Word.

http://data8.blog.de/media/678/6749678_ce7d75d517_o.png

Madison aus Signy-le-Petit

Madison uit Signy-le-Petit in Frankrijk schrijft.over plaatsen die hij wel, of net niet leuk vindt.
Lees de tekst en beantwoord daarna de vragen.

http://data8.blog.de/media/660/6752660_cab29ca1e2_o.png





1 Noem twee plaatsen die Madison leuk vindt en vertel waarom dat zo is.
2 Noem twee plaatsen die Madison niet leuk vindt en vertel waarom dat zo is.
3 Waar woont Madison en waar wil Madison wonen? Waarom?
4 Is Madison een jongen of een meisje? Aan welke woorden op deze pagina kun je dat zien?

Olivier aus Liart, Frankreich

Hieronder staat een tekst waarin Olivier uit Liart in Frankrijk iets over zichzelf vertelt.
Lees de tekst en beantwoord daarna de vragen.


http://data8.blog.de/media/253/6901253_796ccf8394_o.png

1 Hoe oud is Olivier?
2 Welke talen spreekt hij?
3 Waarom leert hij Duits? (Twee redenen)
4 Waar wil hij graag naar toe?



dinsdag 16 juli 2013

test




Hier vind je deel A van de toets.

12 Wiederholung 1 bis 11 und Test


                                                  




Op deze bladzijde vind je een herhaling van alles wat je tot nu toe van de site hebt geleerd. Er hoort ook een test bij!





maandag 15 juli 2013

11 In welcher Klasse bist du?

Op welke school zit je? En in welke klas? Belangrijke informatie die je niet mag missen.



Opdracht 1
Ga naar deze site en maak de oefeningen 1 tot en met 5. Ga door tot je alles zonder fouten doet.

Opdracht 2 
Maak een filmpje van je zelf waarin je onderstaande woorden uitspreekt: Let op: Dit filmpje moet je goed bewaren tot het einde van het schooljaar. Sla het dus niet alleen op op je harde schijf maar ook op een USB-stick of in de Cloud (Dropbox, bijvoorbeeld).



Opdracht 3 
Om goed te leren hoe je de woorden schrijft, kun je ze het best een paar keer opschrijven op een blaadje. Doe dit minstens twee keer. Dit blaadje hoef je niet te bewaren.






10 Die Ordnungszahlen





Opdracht 1
Ga naar deze site en maak de oefeningen 1 tot en met 5. Ga door tot je alles zonder fouten doet.
In opdracht 4 zit een foutje, welk foutje?

Opdracht 2 
Maak een filmpje van je zelf waarin je onderstaande woorden uitspreekt: Let op: Dit filmpje moet je goed bewaren tot het einde van het schooljaar. Sla het dus niet alleen op op je harde schijf maar ook op een USB-stick of in de Cloud (Dropbox, bijvoorbeeld).

erste
zweite
dritte
vierte
fünfte
sechste
siebte
achte
neunte
zehnte

Opdracht 3 
Om goed te leren hoe je de woorden schrijft, kun je ze het best een paar keer opschrijven op een blaadje. Doe dit minstens twee keer. Dit blaadje hoef je niet te bewaren.




Extra opdracht




9 Wo wohnst du?

Waar woon je? Altijd handig als je weet waar die knapperd woont, toch?
Vraag je docent om een print van deze strip. Vul dan de zinnen op de juiste plaats in.




Ich heiße Nina.                    Guten Morgen!            Wo wohnst du?
Mir geht's gut.                     Wie heißt du?              Tschüss!              
Ich bin zehn Jahre alt.       Wie geht's dir?            Tschüss!
Ich wohne in Roermond.   Wie alt bist du? 
              




Opdracht 1
Ga naar deze site en maak de oefeningen 1 tot en met 5. Ga door tot je alles zonder fouten doet.

Opdracht 2 
Maak een filmpje van je zelf waarin je onderstaande woorden uitspreekt: Let op: Dit filmpje moet je goed bewaren tot het einde van het schooljaar. Sla het dus niet alleen op op je harde schijf maar ook op een USB-stick of in de Cloud (Dropbox, bijvoorbeeld).

Wo wohnst du?
Ich wohne in ....

Opdracht 3 
Om goed te leren hoe je de woorden schrijft, kun je ze het best een paar keer opschrijven op een blaadje. Doe dit minstens twee keer. Dit blaadje hoef je niet te bewaren.




Extra opdracht
Waarvoor waarschuwt dit filmpje?














zondag 14 juli 2013

8 Wiederholung + Extra




In deze les herhalen we wat we in de vorige lessen geleerd hebben.
Ga naar deze site en maak de oefeningen 1 tot en met 4.




Ga nu naar deze pagina en maak de opdracht die je daar vindt.


7 Wie alt bist du? Die Familie

Je hebt de getallen al geleerd, maar hoe zeg je hoe oud je bent? En daarna: je ouders, je broers en zussen, ooms en tantes, neven en nichten?






Opdracht 1
Ga naar deze site en maak de oefeningen 1 tot en met 5. Ga door tot je alles zonder fouten doet.

Opdracht 2 
Maak een filmpje van je zelf waarin je onderstaande woorden uitspreekt: Let op: Dit filmpje moet je goed bewaren tot het einde van het schooljaar. Sla het dus niet alleen op op je harde schijf maar ook op een USB-stick of in de Cloud (Dropbox, bijvoorbeeld).

Wie alt bist du?
Ich bin dreizehn Jahre alt.
Ich bin fünfzehn Jahre alt.
Das bin ich.
meine Mutter
mein Vater
meine Eltern
meine kleine Schwester
meine große Schwester
mein kleiner Bruder
mein großer Bruder
meine Geschwister
meine Oma
mein Opa
meine Großeltern
meine Tante
mein Onkel
meine Cousine
mein Cousin

Opdracht 3 
Om goed te leren hoe je de woorden schrijft, kun je ze het best een paar keer opschrijven op een blaadje. Doe dit minstens twee keer. Dit blaadje hoef je niet te bewaren.



6 Wie geht's dir?

Hoe gaat het met je? Dat wil je natuurlijk altijd weten als je iemand tegenkomt.In dit filmpje zie je hoe je dat aanpakt.



Opdracht 1
Ga naar deze site en maak de oefeningen 1 tot en met 6. Ga door tot je alles zonder fouten doet.

Opdracht 2
Maak een filmpje van je zelf waarin je onderstaande woorden uitspreekt: Let op: Dit filmpje moet je goed bewaren tot het einde van het schooljaar. Sla het dus niet alleen op op je harde schijf maar ook op een USB-stick of in de Cloud (Dropbox, bijvoorbeeld)

Wie geht's dir?
Mir geht's gut.
Und dir?
Nicht sehr gut.
Nicht schlecht.
Tschüss!
Auf Wiedersehen!

Opdracht 3
Om goed te leren hoe je de woorden schrijft, kun je ze het best een paar keer opschrijven op een blaadje. Doe dit minstens twee keer. Dit blaadje hoef je niet te bewaren.




5 Zahlen 10 bis 20

In het onderstaande filmpje hoor je van alles over alle getallen. Bij opdracht 1 worden de getallen van 10 tot en met 20 behandeld.







Opdracht 1
Ga naar deze site en maak de oefeningen 1 tot en met 5. Ga door tot je alles zonder fouten doet.


Opdracht 2
Maak een filmpje van je zelf waarin je onderstaande woorden uitspreekt:
Let op: Dit filmpje moet je goed bewaren tot het einde van het schooljaar. Sla het dus niet alleen op op  je harde schijf maar ook op een USB-stick of in de Cloud (Dropbox, bijvoorbeeld)

zehn
elf
zwölf
dreizehn
vierzehn
fünfzehn
sechzehn
siebzehn
achtzehn
neunzehn
zwanzig

Opdracht 3
Om goed te leren hoe je de woorden schrijft, kun je ze het best een paar keer opschrijven op een blaadje. Doe dit minstens twee keer. Dit blaadje hoef je niet te bewaren.


Extra
Hier vind je alle getallen tussen 0 en 99

zaterdag 13 juli 2013

Woordjes leren



Als je een taal wil leren, moet je altijd veel woordjes leren. Dat is logisch, maar
niet altijd even leuk. Je  hebt niet altijd een woordenboek bij de hand. En ook op je telefoon of laptop vind je het goede woord niet altijd erg snel. Je hoort of ziet zoveel woorden dat je het niet kunt bijhouden. Pfff.

Het lastigste daarbij is de woorden in die vreemde taal ook te kunnen gebruiken. Je weet bijvoorbeeld wel dat het Engelse woord bicycle ‘fiets’ betekent. Maar als je het met een Engelsman over je fiets wil hebben (omdat die gestolen is bijvoorbeeld), kom je heel vaak gewoonweg niet op het goede woord.

Het handigste is als je zoveel mogelijk woorden in die taal gewoon in je hoofd hebt, opgeslagen in je hersenen. Maar ja, er is niemand die zomaar opeens een heel woordenboek in je hoofd stopt. Dat moet je zelf doen.

Vaak is het gemakkelijker om de klank van een woord te onthouden dan hoe je dat woord moet schrijven. Je zegt gewoon: Baisikkel en dan weet die ander wel dat je fiets bedoelt.

Maar soms moet je woorden ook nog eens kunnen schrijven. Dat is helemaal ingewikkeld. Als je bijvoorbeeld naar een knappe Engelse jongen of een knap Engels meisje wil Whats-appen dat je er aankomt op je fiets en je typt: ai kom on mai baisikkel, zal hij of zij op zijn minst denken dat je Engels niet erg goed is. Daarom moet je dus ook weten hoe je een woord schrijft.

Een andere reden waarom je woorden in het Engels of in het Duits moet kunnen schrijven, is natuurlijk gewoon dat ze dat van je willen, op school. The Bastards!!!

Maar hoe pak je dat aan? Hoe overtuig je je hersenen ervan dat ze moeten onthouden dat een fiets ‘a bicycle’ is?  Niet ‘baisikkel’, niet ‘bycycle’, niet ‘bycicle’, of ‘bisicel’. ‘Bicycle’, dat moet het zijn.

Daar hebben geleerden over nagedacht en ze kwamen tot de volgende conclusie:

Je leert een woord het best door het te lezen, naar een passend plaatje te kijken en het direct daarna uit te spreken en op te schrijven, met pen (of potlood) op papier. 


Dé manier om iets in je hersenen te krijgen is namelijk via je zintuigen. En hoe meer zintuigen je gebruikt, hoe beter een woord blijft hangen.  Als het op de boven genoemde manier doet, gebruik je een hele rits zintuigen:

Je leest, je gebruikt dus je ogen.
Je kijkt naar het plaatje, je gebruikt je ogen.
Je praat, je gebruikt je mond.
Je hoort, je gebruikt je oren.
Je schrijft, je gebruikt je vingers.


Je ogen, je mond, je oren en je vingers sturen allemaal signalen naar je hersenen: Bicycle, Bicycle, Bicycle, Bicycle, Bicycle. Als je dat een paar keer doet, vergeet je het woord nooit meer.

Ja maar, zul je zeggen, dan kan ik die woorden toch ook gewoon op mijn laptop typen?
Dat kun je zeker, maar het werkt minder goed. Als je namelijk schrijft, met pen op papier dan maak je die letter zelf. Je vingers maken bewegingen die ervoor zorgen dat er bijvoorbeeld een -y- op papier komt en niet een -z-. Dat voelt anders. Als je een -y- intikt voelt dat hetzelfde als wanneer je een –z- intikt. Je voelt geen verschil tussen de -y- en de -z-.

Dat is de theorie.
Nu gaan we eens even kijken of die geleerden ook wel gelijk hadden.
We gaan tien Duitse woordjes leren. Je krijgt de woorden met passend plaatje te zien, je krijgt ze te horen, je spreekt ze na en je schrijft ze op. MAAR: vijf woorden schrijf je met pen op papier en de andere vijf schrijf je op je laptop. We doen dat twee keer.
Direct daarna krijg je een test. Je hoort de woorden en moet ze opschrijven, de eerste vijf met pen, de laatste vijf op je laptop.
Daarna gaan we gezamenlijk de fouten tellen.
Ik ben benieuwd of die geleerden gelijk hadden.