Als je
een taal wil leren, moet je altijd veel woordjes leren. Dat is logisch, maar
niet altijd even leuk. Je hebt niet
altijd een woordenboek bij de hand. En ook op je telefoon of laptop vind je het
goede woord niet altijd erg snel. Je hoort of ziet zoveel woorden dat je het
niet kunt bijhouden. Pfff.
Het
lastigste daarbij is de woorden in die vreemde taal ook te kunnen gebruiken. Je
weet bijvoorbeeld wel dat het Engelse woord
bicycle ‘fiets’ betekent. Maar als je het met een Engelsman over je fiets
wil hebben (omdat die gestolen is bijvoorbeeld), kom je heel vaak gewoonweg
niet op het goede woord.
Het
handigste is als je zoveel mogelijk woorden in die taal gewoon in je hoofd
hebt, opgeslagen in je hersenen. Maar ja, er is niemand die zomaar opeens een
heel woordenboek in je hoofd stopt. Dat moet je zelf doen.
Vaak is
het gemakkelijker om de klank van een woord te onthouden dan hoe je dat woord
moet schrijven. Je zegt gewoon: Baisikkel
en dan weet die ander wel dat je fiets bedoelt.
Maar soms
moet je woorden ook nog eens kunnen schrijven. Dat is helemaal ingewikkeld. Als
je bijvoorbeeld naar een knappe Engelse jongen of een knap Engels meisje wil
Whats-appen dat je er aankomt op je fiets en je typt: ai kom on mai baisikkel, zal hij of zij op zijn minst denken dat je
Engels niet erg goed is. Daarom
moet je dus ook weten hoe je een woord schrijft.
Een
andere reden waarom je woorden in het Engels of in het Duits moet kunnen
schrijven, is natuurlijk gewoon dat ze dat van je willen, op school. The
Bastards!!!
Maar hoe
pak je dat aan? Hoe overtuig je je hersenen ervan dat ze moeten onthouden dat
een fiets ‘a bicycle’ is? Niet ‘baisikkel’,
niet ‘bycycle’, niet ‘bycicle’, of ‘bisicel’. ‘Bicycle’, dat moet het zijn.
Daar
hebben geleerden over nagedacht en ze kwamen tot de volgende conclusie:
Je leert een woord het best door het
te lezen, naar een passend plaatje te kijken en het direct daarna uit te
spreken en op te schrijven, met pen (of potlood) op papier.
Dé
manier om iets in je hersenen te krijgen is namelijk via je zintuigen. En hoe
meer zintuigen je gebruikt, hoe beter een woord blijft hangen. Als het op de boven genoemde manier doet, gebruik
je een hele rits zintuigen:
Je
leest, je gebruikt dus je ogen.
Je kijkt
naar het plaatje, je gebruikt je ogen.
Je praat,
je gebruikt je mond.
Je
hoort, je gebruikt je oren.
Je
schrijft, je gebruikt je vingers.
Je ogen,
je mond, je oren en je vingers sturen allemaal signalen naar je hersenen: Bicycle,
Bicycle, Bicycle, Bicycle, Bicycle. Als je dat een paar keer doet, vergeet je
het woord nooit meer.
Ja maar,
zul je zeggen, dan kan ik die woorden toch ook gewoon op mijn laptop typen?
Dat kun
je zeker, maar het werkt minder goed. Als je namelijk schrijft, met pen op papier
dan maak je die letter zelf. Je vingers maken bewegingen die ervoor zorgen dat
er bijvoorbeeld een -y- op papier komt en niet een -z-. Dat voelt anders. Als
je een -y- intikt voelt dat hetzelfde als wanneer je een –z- intikt. Je voelt
geen verschil tussen de -y- en de -z-.
Dat is
de theorie.
Nu gaan
we eens even kijken of die geleerden ook wel gelijk hadden.
We gaan
tien Duitse woordjes leren. Je krijgt de woorden met passend plaatje te zien,
je krijgt ze te horen, je spreekt ze na en je schrijft ze op. MAAR: vijf
woorden schrijf je met pen op papier en de andere vijf schrijf je op je laptop.
We doen dat twee keer.
Direct
daarna krijg je een test. Je hoort de woorden en moet ze opschrijven, de eerste
vijf met pen, de laatste vijf op je laptop.
Daarna
gaan we gezamenlijk de fouten tellen.
Ik ben
benieuwd of die geleerden gelijk hadden.